Een paar jaar geleden ging de vwo-examentekst Nederlands over ‘de sublieme sigaret’. De auteur, Xandra
Schutte, nam stelling tegen de – in haar ogen – heksenjacht op rokers. De sigaret was subliem, betoogde ze: juist door het doodsgevaar was roken zo aantrekkelijk. Dat kun je mensen niet verbieden. Het sublieme: een verbeten strijd op leven en dood, op de richel tussen uiterste pijn en ultiem genot. Ook in de kunst bestaat het sublieme. Hoewel het begrip al stamt uit de vierde eeuw, kwam het als kunstopvatting vooral tot uiting in de Romantiek, bijvoorbeeld in het werk van Caspar David Friedrich, met zijn magistrale, maar ook angstaanjagende landschappen. We waren in De Richtershof in Haaksbergen, waar classicus, dichter en vertaler Piet Gerbrandy voor de plaatselijke kunstkring een lezing zou houden over het sublieme in de kunst. Nou bestaat die kunstkring voornamelijk uit gegoede zestigers, die keurig hun contributie betalen, weleens een maandelijkse lezing missen omdat ze met de caravan in het Schwarzwald vertoeven en al jaren van hun vervroegde uittredingsregeling genieten, zij wel. Wij zaten achteraan, en keken uit over een deken van dunne, grijze lokken en glanzende tonsuren. Men had er zin in. Wie weet werd wel het wel net zo mooi als bij de vorige voordracht van Gerbrandy, over de Griekse lyriek. Piet stond rustig te wachten tot iedereen de koffie op had, en stak ingetogen van wal. Kalm legde hij uit hoe het zat met dat sublieme. Las wat voor, projecteerde een paar schilderijen. Men stootte elkaar genoeglijk aan, ja – het werd vast weer een leerzame avond. Hoe dicht pijn en genot bij elkaar kunnen liggen, blijkt uit de muziek van de Duitse jazzsaxofonist Peter Brötzmann, ging Gerbrandy verder. Luistert u maar even. Drie seconden later werd er gevochten om de defillibrator.
Mooi geschreven, mijn compliment.
Arme Rita, moet zij thuis naar die Brötzmann luisteren? Wat een pestherrie!