Soms weet je na drie seconden al dat het wel goed zit met een film. Nebraska is er zo een. De muziek, de sobere titels, en dan in zwart-wit een typisch Amerikaans straatbeeld, rustig koersend verkeer langs een hek, met daarachter een spoorbaan. Op de vluchtstrook strompelt een oude man, vastberaden – ondanks zijn moeizame gang. Het blijkt Woody Grant te zijn, vanuit zijn woonplaats Billings te voet op weg naar Lincoln, Nebraska, twaalfhonderd kilometer verderop, om de hem beloofde één miljoen dollar in ontvangst te gaan nemen. Hij is in een oude reclametruc getrapt, maar wil daar niks van weten. Zijn zoon David ontfermt zich liefdevol over de dementerende grijsaard, en weerlegt het venijnige commentaar van zijn moeder: “Hoe lang heeft hij nog te leven? En een droombeeld kan toch geen kwaad, een paar dagen nog?” Nebraska is een kalme film. Aandoenlijk in het milde begrip voor de illusie van Woody, genadeloos in de registratie van de gewetenloze graaizucht van hypocriete familie en vermeende vrienden, en – eerlijk is eerlijk – een beetje te scheutig met de voor de hand liggende valse romantiek van telegraafpalen, tankstations, motels, verlaten schuren en overdreven wolkenluchten.
Geef een reactie