Als jongen van zes heb ik best al veel treinen gezien, dus ik vraag me af waarom ik zo nodig naar het station moest komen. Treinen zijn groot en zwart en rokend, stoom gilt langs de wielen, ze zijn groter dan wat ook, tenminste – zo voelt het, en ze maken meer lawaai dan een vuurwerk. Toch doet iedereen alsof er nu iets meer aan de hand is dan alleen de post ophalen, of soldaten voor de oorlog. Dit is iets wat zelfs de oude Wileman nog nooit heeft meegemaakt. Het is laat in de middag op een snikhete dag in Texas, er hangt iets vreemds in de lucht, en we zijn er allemaal bij. Vijftig, zestig mensen zitten op hun auto’s en de oude mannen hebben hun dominospel achtergelaten in de kroeg. Iedereen kijkt op zijn horloge, ook de oude Jack Kittrel, en wij kinderen leggen het oor op de rails om te horen of er wat aankomt. Wij weten het dus allang als iemand roept ‘daar komt-ie’ en je zou haast denken dat het Jezus Christus zelf is die op ons af komt denderen. Opeens wordt het heel stil. Mama trekt me achteruit, maar niet voor ik nog net een stuiver op de rails kon leggen. Kijk, daar komt-ie aan, daar is-tie, daar gaat-ie en weg is-ie alweer. Gillend dwars door Texas als een hondsdolle cycloon. Groot, rood en zilver, geen rook te zien, een gestroomlijnde, supersnelle dieseltrein, die even indruk komt maken op het publiek. Man, hij stopte niet eens… Vijftig, zestig mensen zitten op hun auto’s, ze vragen zich waar het naartoe gaat, en hoe het zover heeft kunnen komen.
Geef een reactie