De schrijver en jazztrombonist F.B. Hotz, verbeten verzamelaar van 78-toerenplaten, struinde eind jaren vijftig alle Haagse rommelmarkten af op zoek naar iets bijzonders, bij voorkeur een opname van zijn jazzheld uit de jaren twintig Paul Whiteman. Als een vriend van hem dezelfde plaat op het oog had, kreeg hij van de handelaar te horen: “De man met het glas is al geweest.” Hotz kon zelfs bij daglicht de hoesteksten van de platen niet lezen zonder zijn vergrootglas. Hoe beroerd zijn zicht was, bleek in 1959 op een studentenfeest waar hij optrad en een aardig meisje ontmoette. “De blonde, ietwat mollige studente vroeg hem eens ten dans, maar dat sloeg hij vriendelijk af; hij zag niet zo best, en op de dansvloer leidde dat tot brokken. Ze praatten nog wat, onder besmuikte blikken van de medestudenten, tot Hotz het podium weer op moest. Een van de orkestleden vroeg na afloop aan Hotz: “Frits, weet je wel wie die studente is, met wie je al die tijd stond te praten?’ Hotz had geen idee; een rechtenstudente dacht hij. ‘Het is prinses Beatrix!’ zei de medemuzikant. ‘O,’ zei Hotz, ‘ik had al het gevoel dat het niks zou worden.'” (Aleid Truijens, Geluk kun je alleen schilderen, F.B. Hotz, Het leven, p. 298.)
Geef een reactie