Gisteren zagen we Glenn Gould helemaal opgaan in de muziek van Johann Sebastian Bach. Er was zelfs sprake van een soort extatische eenwording met de Oude Pruikenkop. We zien het wel vaker, die mystieke copulatie met hogere machten. “De minne is al,” zei de middeleeuwse mystica Hadewijch al. Zij beweerde dan wel de minnares van Jezus te zijn, alles geestelijk dus, maar ondertussen laten sommige van haar liederen weinig te raden over: “Ik gaf mezelf immers toch helemaal aan minne over. Maar het verdriet deed mij steeds meer pijn.” Een paar eeuwen later deed Teresa van Avila het nog eens dunnetjes over. Zo beschreef ze in haar autobiografie Mijn Leven (1556) een van haar extatische visioenen: “Ik zag in zijn handen een brede, gouden lans met aan het uiteinde een weinig vuur, meen ik. Hij scheen ze mij een paar maal doorheen het hart tot in de ingewanden te stoten. Bij het terugtrekken ervan was het net of deze mee werden uitgerukt, terwijl ik zelf, vervuld van vurige liefde tot God, achterbleef. De hevige pijn die ik daarbij voelde, deed me zachtjes kreunen (…) Toch was die onuitsprekelijke pijn buitengewoon zoet. Het is dan ook onmogelijk naar het einde ervan te verlangen. De ziel kan met niets minder tevreden zijn dan met God zelf. Dit is geen lichamelijke, maar een geestelijke pijn, al heeft ook het lichaam er enigszins en zelfs opmerkelijk deel aan. Hier heeft een zoet verkeer plaats tussen de ziel en God. Ik smeek Hem het te laten smaken aan ieder, die me van leugen verdenkt.” De barokkunstenaar Gian Lorenzo Bernini, nooit vies van een stukje marmeren theater, liet zich door Teresa’s verzuchting inspireren tot een van zijn mooiste beeldhouwwerken, te zien in de Santa Maria della Vittoria te Rome.
Geef een reactie