De Hollander is niet zo iemand die zijn vinger in de dijk stopt die zijn dromen tegenhoudt. Maar dat is een geheim dat alleen Margaret kent. Als Amsterdam baadt in het zomergoud brengt Margaret hem zijn ontbijt. Zij gelooft hem. Hij denkt dat tulpen bloeien onder de sneeuw. Hij is zo gek als een deur, maar Margaret ziet dat alleen maar af en toe. Soms ziet zij haar ongeboren kinderen in zijn blik. Laten we naar de kust gaan, waar de dijken oprijzen aan de Zuiderzee. Lang geleden was ik een jonge kerel, en mijn dierbare Margaret onthoudt dat voor mij. De Hollander loopt nog steeds op klompen, zijn pet en jas zijn met liefde door Margaret opgelapt. Soms denkt hij nog in Rotterdam te zijn. En hij kijkt naar de sleepboten in de haven, en hij roept ze na als hij denkt de kapitein te kennen. Tot Margaret hem weer naar huis brengt, door de onbarmhartige straten die hem in de war maken. Hoewel Margaret zijn arm vasthoudt, denkt hij soms alleen te zijn en roept hij haar naam.
De winterwind drijft de molenwieken aan. Zij knoopt zijn shawl wat strakker. Ze zitten in de keuken. Een beetje thee met whiskey tegen de vochtige kou. En hij ziet haar, in een helder moment, en noemt haar naam. Bij het naar bed gaan zingt ze een oud liedje, dat ze leerde toen het net nieuw was. Hij neuriet een paar regels mee, ze zingen samen in het donker. De Hollander valt in slaap en Margaret blaast de kaars uit. Laten we naar de kust gaan, waar de dijken oprijzen aan de Zuiderzee. Lang geleden was ik een jonge kerel, en mijn dierbare Margaret onthoudt dat voor mij.
Geef een reactie