Hoewel van buiten nog steeds de driedimensionale kindertekening die het altijd is, oogt het Groninger Museum van binnen tijdelijk als een zwierig barokpaleis uit de tijd van August de Sterke, keurvorst van het toen (rond 1700) bloeiende Saksen, met als hoofdstad Dresden (ook wel ‘Elbflorenz’ genoemd, tot het nagenoeg op de kop af zeventig jaar geleden door geallieerde brandbombardementen tot een meter boven het maaiveld werd kaalgeschroeid). Tot en met 25 mei 2015 zijn in Groningen honderd topstukken te zien uit de fameuze Gemäldegalerie Alte Meister te Dresden: alwéér een museum dat verbouwd wordt. Het geheim van Dresden van Rembrandt tot Canaletto toont inderdaad enkele belangrijke werken van deze twee blockbusters, maar ook een groot aantal schilderijen van ooit wereldberoemde, maar nu volkomen (maar zeer ten onrechte) vergeten tijdgenoten. Een van de mooiste ‘geheimen’ is Bernardo Bellotto’s De brokstukken van de voormalige Kreuzkirche in Dresden uit 1765. Deze kerk, deels stammend uit de late middeleeuwen, werd in de Zevenjarige Oorlog zodanig verwoest dat er niets anders opzat dan hem te slopen en van de grond af opnieuw op te bouwen. In 1945 lag de kerk opnieuw in puin, waarna een tweede restauratie nodig was. August de Sterke wilde graag laten zien dat het goed ging met hem en zijn vorstendom en was een verwoed kunstverzamelaar. Uiteindelijk vond zijn indrukwekkende collectie onderdak in de Gemäldegalerie, en nu dus een paar maanden in het Groninger Museum.
René Leverink zegt
Reactie van een lezer: In verband met je artikel ben ik zo vrij het verhaal vrij weer te geven dat ik reeds in 1984 te Dresden op een achterkamertje gehoord heb: dat Saksen in de tijd van August der Starke niet alleen behoorde tot de elite van de keurvorstendommen -daarvan waren er slechts zeven in heel Duitsland– , maar ook misschien wel het rijkste keurvorstendom was, en wel dankzij de grote hoeveelheden zilver die in het ertsgebergte gevonden werden. Dat zilver stelde August der Starke in staat als een Roi Soleil te regeren en overal kunst te kopen, maar het stelde hem ook in staat wat zilveren schijven te laten rollen naar de Poolse adel, zodat hij, de keurvorst van Saksen, tot koning van Polen gekozen werd en, oh, ja, dat is waar ook: dan moest hij nog wel even Rooms Katholiek worden en dat deed hij dan ook, want koning Henri IV van Frankrijk parafraserende had hij kunnen zeggen dat Warschau hem wel een misje waard was. Dat de godsdienst hem overigens niet een bliksem kon schelen blijkt wel uit het feit dat hij tegenover zijn bevolking eerst een jaar of vijf zijn ommezwaai verzwegen heeft en vervolgens het standpunt huldigde dat een ieder vrij was de godsdienst te belijden waar hij het meest zin in had. In het Duitsland van die tijd een ongehoord liberaal standpunt. Goeie vent dus, die August. Nee, het was slechts een politieke move: een keurvorst die koning wordt heeft een forse promotie gekregen, resp. zichzelf toebedeeld en het bezit van Polen gaf hem de gelegenheid Pruisen niet alleen vanuit het zuiden, maar ook vanuit het oosten te pesten — en dat is iets wat heel wat Saksen nog steeds graag doen: Berlijn dwarszitten. Toen ik in ’84 in Dresden was hoorde ik -eveneens in een achterkamertje– dat op het vergulde ruiterstandbeeld van August, der goldene Reiter, vroeg op een ochtend een, uiteraard anonym, briefje aangetroffen zou zijn waarop te lezen was: ‘Lieber August, steige nieder / und werde unser Koenig wieder; / Lass in diesen schweren Zeiten / jetzt mal uns’ren Erich reiten!’