In 1919 schreef Nescio het verhaal Verliefdheid. Het staat in de bundel Boven het Dal, in 1942 door de schrijver samengesteld uit ongepubliceerd werk. Ko van der Wielen, chef de bureau bij een grote onderneming en ‘scepticus’, is vanuit Amsterdam Tine, op wie hij verliefd denkt te zijn, achterna gereisd naar Zuid-Limburg, waar het meisje en haar moeder de vakantie doorbrengen. Maar eenmaal ter plekke slaat de twijfel toe. “Hij was een idioot. Toen i over ’t Singel wandelde wildeni hier zijn en nu was ’t weer niet goed. Een groot woord hatti onder zijn vrinden, maar hier nam alles een loopje met ‘m, de lucht, de velden, de boomen: daar was i nou, wat moest i van ze?” Tijdens een wandeling naar Bemelen ziet hij Tine in de verte lopen. “En ofschoon hij een scepticus was en een bereisd man en wat al niet en een hoog woord had onder z’n vrinden, werd hij in eens beverig in z’n beenen en draaide zich om en liep snel ’t voetpad terug naar den straatweg. Hij wilde haar nu niet zien, hij wist zelf niet wat hij wilde, hij kon alleen domheden en onnoozelheden tegen haar zeggen en zij zou vast ook heel dom en banaal doen en als i wel wist watti wilde en hij zou haar zeggen watti dacht, dan zou i wel niet dom en banaal zijn, maar dan zou ze hem vast voor niet recht snik houden. Of kwaad worden en God weet weg loopen.”
Van der Wielen neemt zijn intrek in een hotel in Houthem St. Gerlach, tussen Valkenburg en Maastricht. “Over de weg, van de Geul af, glooien de groene akkers naar boven, halverwege de helling staat het stationnetje, er schijnt wat licht naar buiten. Daar is de spoorlijn, evenwijdig aan de weg, je ziet de telegraafpalen, de lijn stijgt iets, een rood licht aan een paal is tegen de wittige lucht. Achter ’t spoor is weer de glooiing en ergens bovenop een dichte groep donkere populieren om een huis dat je niet ziet.”
In Valkenburg loopt hij Tine tegen het lijf. Maar eigenlijk was hij al niet meer verliefd. Of misschien wel nooit geweest. “Hij probeerde haar te begeeren, hij keek naar haar borsten en naar haar buik, maar ’t lukte niet, hij zag alleen een bloesje en een rok en hij voelde niets.”
Bijna honderd jaar later is het stationnetje van Houthem St. Gerlach er nog steeds, maar dan omgebouwd tot een strakgelakte vakantiewoning. Het gebouwtje heeft niets meer te zoeken bij het spoor, want de reiskosten regel je tegenwoordig met de chipkaart en voor de beschutting is er een vandaalbestendige abri. De telegraafpalen zijn verdwenen, maar het rood licht schijnt nog diep het dal in als de spoorbomen dicht gaan. De glooiende groene akkers zijn bebouwd met saaie jaren zestig woningen en ‘ergens bovenop’ hoor je het eeuwige geraas van de A73. “De lenteavond is weemoedig en klaagt, er is weer een dag voorbijgegaan van het leven der levende menschen en de lenteavonden kunnen hun beloften niet vervullen.”
Geef een reactie