Vanochtend om 8.00 uur zijn de normen bekendgemaakt, die uitmaken of je voor de 40 punten die je voor het centraal schriftelijk examen hebt behaald, een 5.6 of een 7.6 krijgt, of iets er tussenin. Bij Nederlands/vwo, was dat in dit geval een 6.6. Hoe en op grond waarvan die normering tot stand komt, is duister. Iedere school wordt geacht meteen na het examen de antwoorden van vijf leerlingen in te leveren. Op basis van die steekproef stelt het College voor Toetsen en Examens de norm vast. Achteraf dus. Wat de overwegingen zijn, kom je nooit te weten. De commissie die de norm bepaalt, heeft dus een veel grotere invloed op het cijfer van een kandidaat dan de eerste en tweede corrector, tussen wie per leerling doorgaans hooguit een meningsverschil van drie punten zit. In het bovenstaande rekensommetje zou dat 0,4 punten uitmaken. Maar nu komt het: dan hebben we het nog maar over 50% van het cijfer dat op het diploma komt te staan. De andere helft (het schoolexamen) wordt door de docent bepaald, geheel in zijn eentje – of, in het gunstigste geval, in overleg met zijn sectiegenoten. Hij geeft de lessen, maakt de toetsen, bepaalt de norm, kijkt na en geeft het cijfer. Zonder enig toezicht van buitenaf, afgezien misschien van een toevallig bezoek van de onderwijsinspectie. Er zijn zoveel subjectieve factoren die het diplomacijfer bepalen, dat het gemekker van de staatssecretaris over de kwaliteit van de tweede correctie volkomen futiel en irrelevant is. Er is een heel simpele oplossing: gebruik voor het centraal schriftelijk examen uitsluitend gesloten vragen. Meerkeuze bijvoorbeeld. Nooit meer gesteggel over vage formuleringen of onleesbare antwoorden. Geen discussies meer met vakgenoten over de interpretatie van het correctievoorschrift. Geen gestress, geen gedoe, iedereen weet waar hij aan toe is.
Geef een reactie