De harde, rauwe poëzie van Charles Bukowski (1920-1994) is een afspiegeling van zijn woeste leven, dat zich afspeelde te midden van gokkers, hoeren, alcoholisten en criminelen. Een echte cultfiguur, die in zijn gedichten de verdorvenheid van het leven in de grote stad en de aftakeling van de Amerikaanse samenleving aan de kaak stelde. Zijn poëzie heeft veel andere kunstenaars geïnspireerd tot visuele interpretaties, opmerkelijk vaak in de vorm van animaties. Een schitterend voorbeeld is Jonathan Hodgson’s verbeelding van The Man With The Beautiful Eyes. Klik op Open Culture voor meer Bukowski-animaties.
in onze kindertijd
was er een vreemd huis
alle gordijnen waren
altijd
dicht
en we hoorden nooit stemmen
daarbinnen
en de tuin stond vol bamboe
en we speelden graag in
de bamboe
we waren
Tarzan
(hoewel er geen Jane was)
en er was een
vijver
een grote
vol met de
dikste goudvissen
die je ooit zag
en ze waren
tam
ze kwamen aan de
oppervlakte
en aten stukken
brood
uit onze handen.
onze ouders zeiden:
“kom nooit in de buurt
van dat huis.”
dus, uiteraard,
gingen we.
we vroegen ons af of er iemand
woonde.
weken gingen voorbij en nooit
zagen we
iemand.
toen, op een dag
hoorden we
een stem
in het huis
“JIJ GODVERDOMDE
HOER!”
het was een mannen-
stem.
toen vloog de voor-
deur van het huis
open en de man
kwam naar buiten.
met een zakfles whiskey
in de hand.
hij was een jaar of
dertig.
hij had een sigaar
in zijn
mond,
had zich niet geschoren
zijn haar was wild
en ongekamd
en hij was
op blote voeten
in zijn hemd
en broek.
maar zijn ogen
waren
helder
ze laaiden
van helderheid
en hij zei,
‘hé, kleine
heren,
alles ok ik
hoop?’
toen lachtte hij
een beetje
en liep
terug het
huis in.
we gingen weg,
terug naar de tuin
van mijn ouders
en dachten erover na.
onze ouders,
was onze conclusie,
wilden ons
daar niet hebben,
omdat ze niet wilden
dat wij een man
zouden zien
als
hij
een sterke, pure
man
met
prachtige
ogen.
onze ouders
schaamden zich
dat zij niet
als die man
waren,
daarom wilden
ze ons
daar niet
maar
we gingen terug
naar dat huis
en de bamboe
en de tamme
goudvissen.
we gingen heel
vaak terug
wekenlang
maar nooit
zagen
of hoorden we
de man weer
de gordijnen waren
dicht
als altijd
en het was
stil.
toen, op een dag,
toen we terugkwamen van
school,
zagen we het
huis.
het was afgebrand,
er was niks van
over,
alleen de smeulende
zwarte fundering,
en we gingen naar
de vijver
en er stond
geen water
in
en de dikke
oranje goudvissen
waren dood,
aan het uitdrogen.
we gingen terug naar
de tuin van mijn ouders
en dachten erover
na
en kwamen tot de
conclusie
dat onze ouders
het huis hadden
aangestoken
hen hadden
vermoord
de goudvissen
hadden vermoord
omdat het allemaal
te mooi was,
zelfs het bamboebos
was afgebrand.
ze waren bang voor
de man met de
prachtige ogen
en toen
waren wij bang
dat ons hele leven
lang
dit soort dingen
zouden
gebeuren,
dat niemand
wilde
dat iemand
zo sterk en
mooi was,
dat anderen het nooit
zouden toestaan
en dat
veel mensen
dood
moesten.
Geef een reactie