Besloten zaterdagavond bij ons thuis,
Mistvoeten liepen sluipend langs de schuur.
Er was geen ziel meer buiten op dat uur;
de blauwe boerderij een dichte kluis.
Daar woonden wij bijeen met man en muis.
Door koestalraampjes viel een richel vuur
uit goudlampen op deel, eeuwig van duur
en stil van lijnkoeken en hooi in huis.
Mijn vader celebreerde er de mis:
de koeien voeren, plechtig bij de koppen.
Hun tong krult om zijn handen als een vis.
Een schim, diagonaal tot in de nokken.
Godsdienst hing zwaar tegen de hanebalken.
Zijn aderen beginnen te verkalken.
Gerrit Achterberg (1905-1962)
Uit: Alle gedichten I, Verzamelde gedichten ed. De Bruijn, Lucas en Stolk, Atheneum – Polak & Van Gennep, Amsterdam 2005.
Eerste publicatie Maatstaf jrg. 3 (1955 – ’56).
Opgenomen in Vergeetboek, Querido, Amsterdam, 1961.
Zie voor een analyse van dit gedicht door de OCW-redactie: Klassiekegedichten.net
Geef een reactie