Het ongetwijfeld beroemdste gedicht van Gerard den Brabander staat in de bundel De holle man uit 1945:
Ik, kleine slaaf van poëzie en taal,
mij was ter borst de eerste melk al schraal.
Zó droef, zó dun klonk ‘t moedermonds verhaal,
waar het kanon in doorklonk van Transvaal,
en zó vol tranen was het kleine lied
van bruut verraad en simpel boers verdriet dat,
wat mij voedde, woord en melk en brood,
dit ál doortrokken was van dood en dood.
Drie jaar eerder had Den Brabander, die eigenlijk Jan Jofriet (1900-1968) heette, zijn burgermansbestaan als ambtenaar bij de posterijen voorgoed ingeruild voor een carrière als loslopende bohémien, met als uitvalsbasis Café Eijlders aan het Leidseplein. Inmiddels was de drank hem de baas geworden. In Nader Tot U beschrijft Gerard Reve de enigszins op afkicken gerichte logeerpartij van ‘Gerard d. B.’ bij een vriend, woonachtig op het Friese platteland. ‘Het had Nico dagenlange voorbereidingen gekost om de bij vuur of open vlam vermoedelijk ontploffende dichtervorst uit Amsterdam mee te voeren, waar d. B. eindelijk, op de zoveelste overeengekomen dag, waarempel niet naar Café E. was gegaan, maar in zijn etagewoning reeds des morgens om zeven uur bovenaan de trap – die hij niet afdurfde – was gaan zitten, hoewel Nico pas om twee uur smiddags zou komen. Het transport was geen gemakkelijk karwei geweest, en had tot diep in de avond geduurd, omdat bij elke wisseling van paarden, in Alkmaar zowel als in Den Oever en Bolsward, één of twee maal een dubbele oude in een cola genuttigd moest worden. De literkruik drank, die caféhouder E. bovendien voor onderweg had meegegeven, was in de bus naar Bolsward al leeggeraakt en, onder gebrul en gejuich, met hoofd uit het portier, uit de Bolswarder taxi de nacht ingeslingerd. De volgende dag konden bezoekers van Nico zijn zomerwoning de oude, moegeklonken zanger, rafelig als een zelfs voor de slacht te oud geworden hoen, in een leunstoel in de woonkamer zien zitten, waar hij afwisselend probeerde ons plaatselijk advertentieblad te ontcijferen en een sigaret te rollen, wat geen van beide lukte, want hij zag veel te dubbel, of soms zelfs alles op zijn kop, en zijn handen waren te gezwollen om verfijnde bewegingen mogelijk te maken. Zo was de eerste droge dag verlopen. Na vijf dagen op sap en melk kon hij al enigszins duidelijk zien, zich door het huis bewegen en samenhangende mededelingen doen, terwijl zijn oogleden al veel minder etterden. Zijn voeten echter waren nog steeds lelijk opgezet.’
Een paar dagen later ‘besprak de dichtervorst de ijdelheid en dwaasheid van enig dienstverband. De hiërarchie op een kantoor had op den duur een slechte invloed op het karakter van de mensen, meende hij, zodat velen zichzelf, ten onrechte, met hun funksie gingen vereenzelvigen en van lieverlede verbeelding kregen. Hij had al een keer, onmiddellijk nadat zijn chef naar achteren was geweest, rode inkt in de plee gegoten, om daarna terug te komen hollen met de angstige mededeling: “Wie komt er net van het toilet af? Allemaal bloed!…” Tenslotte had hij zichzelf een postzegel van 1 ½ cent op het voorhoofd geplakt en was op handen en voeten, blaffend, door het postkantoor gaan rennen – wat hij ermee bedoelde wist hij niet, maar zo ging het niet langer, er moest iets gebeuren.’ (Gerard Reve, Nader Tot U, Brief door tranen uitgewist.)
In 1967 werd Gerard den Brabander opgenomen in de Jellinek-kliniek voor alcoholisch verslaafden. Daar boog hij zich, om te zien of de avondkrant al gearriveerd was, op zaterdag 3 februari 1968 te ver over een ballustrade heen. Hij verloor zijn evenwicht, stortte naar beneden en raakte ernstig gewond. Een dag later overleed hij aan z’n verwondingen. (Hoeiboei, 2009.)
Zie over Ik kleine slaaf van poëzie en taal: Gerrit Komrij in NRC Handelsblad
Zie ook: Alleen met mijn sigaret
Geef een reactie