Veel meer dan als componist en dirigent was Bach in zijn tijd vermaard om zijn orgelspel. John Eliot Gardiner noemt in zijn boek Bach, Muziek als een wenk van de hemel “de latere landgraaf Friedrich von Hessen-Kassel, die als twaalfjarige jongen Bach van nabij gadesloeg op de orgelzolder en zo gefascineerd was door de wonderbaarlijke manier waarop zijn voeten over het pedaal vlogen, alsof ze vleugels hadden, en de hele kerk gevuld werd met machtige donderende klanken die de oren van de aanwezigen troffen als bliksemschichten, dat hij een met edelstenen bezette ring van zijn vinger trok en hem aan Bach overhandigde terwijl de laatste klanken wegstierven.” Bach was zich volgens Gardiner ten volle bewust van het effect dat zijn spectaculaire virtuositeit op het publiek had: “Het gevoel van bovenmenselijke macht dat alle organisten ervaren die deze reusachtige contrapties bedienen, wordt nog verhevigd door het visuele glimpje dat de reikhalzende luisteraar ervan opvangt; het spelen met handen en voeten was een dikwijls sportieve activiteit, waaraan veel gerek, gedraai en evenwichtskunst te pas kwam, een fysieke prestatie die alle andere manieren van muziek maken in de schaduw stelde.” (Gardiner, Bach, p. 331.) Dat Bach niet vies was van enige krachtpatserij blijkt uit het verhaal dat bij het Pièce de Orgue hoort, dat vorige week in de uitvoering van Leo van Doeselaar werd toegevoegd aan de webcollectie All Of Bach. Er was sprake van een duel tussen Bach en de Franse orgelkampioen Louis Marchand. Toen deze zijn tegenstander stiekem observeerde bij de uitvoering van dit stuk, maakte hij zich schielijk uit de voeten.
Zie ook: Alle registers open
Geef een reactie