Opnieuw bezorgt het project All Of Bach ons veel plezier. Het gaat deze keer om BWV 1016, vioolsonate, nr. 3. Bach bedoelde deze duosonates eigenlijk als trio’s. Hoe dat zit, wordt uitgelegd in de toelichting, waarin sprake is van een ‘liefdesduet tussen klavecimbel en viool’: ‘“Sie machen mir viel Vergnügen, ohngeacht sie über 50 Jahre alt sind”, aldus Bachs zoon Carl Philipp Emanuel in 1774. Hij stuurde toen Bachs zes sonates voor viool en klavecimbel, BWV 1014-1019, naar Johann Nikolaus Forkel, die bezig was met een biografie over vader Bach. Carl Philipp Emanuel vervolgt dan “es sind einige Adagii darin, die man heut zu Tage nicht sangbarer setzen kann.” Als er één Adagio het label ‘zangerig’ verdient, is het wel het derde deel van de Sonate in E groot. Carl Philipp Emanuel noemde Bachs zes sonates overigens ‘Claviertrios’. De viool en de rechterhand van het klavecimbel zijn namelijk gelijkwaardige partners, terwijl de linkerhand een aparte baspartij speelt – echte triosonates dus.
Blijkbaar gaf de collectie van zes Bach zelf ook veel plezier. Hij schreef ze al relatief vroeg, in Köthen, maar heeft er tot zijn dood aan gesleuteld. Bijvoorbeeld toen hij in Leipzig kamermuziek maakte met zijn Collegium Musicum.
Heeft het klavecimbel in het trage openingsdeel van de Sonate in E groot nog een begeleidende rol – maar wel een zeer mooie, vol elegante ‘buigingen’ – in het Allegro wisselen de spelers al enthousiast thematisch materiaal uit. Het terecht beroemde Adagio zou dan weer een klassieke passacaglia kunnen zijn, ware het niet dat de viool al snel de ‘begeleidende’ akkoorden op zich neemt en het klavecimbel alle ruimte laat. Hier is de muzikale verstrengeling compleet: de muzikale partners kronkelen wellustig om elkaar heen. Een uitbundig slotdeel pakt uit met twee thema’s: ter begin en besluit een flitsende achtbaan van snelle loopjes, in het midden een meer lyrische lijn in wiegende triolen.’
Geef een reactie