Op de voorkant staat een aanbeveling van Herman Koch. ‘Dit is zo’n bijzonder boek dat je iedereen in de hand zou willen drukken: “Even niets vragen, gewoon lezen.”’ Hm. Herman Koch. Het Diner is nou niet direct een begeerlijke referentie. Maar op de achterflap van De wetten van de melancholie staan ook lovende woorden uit de Frankfurter Allgemeine Zeitung, de Süddeutsche Zeitung (‘Grootse Europese literatuur’) en de New York Times. En ach, Herman Koch is natuurlijk óók van De Dierenwinkel en van Debiteuren Crediteuren. Gewoon lezen, dus. De Bulgaar Georgi Gospodinov is typisch zo’n auteur die zo maar uit het niets de Nobelprijs kan krijgen. Zijn voorop als ‘roman’ bestempelde geschrift is veel meer dan een roman. Het is een alle kanten op uitwaaierende verzameling herinneringen, observaties, overpeinzingen, dromen, sprookjes, filosofieën, theorieën en verzinsels, die door de kundige hand van een groot schrijver superieur aan de teugel worden gehouden. Nooit verliest hij de controle, ook al wisselt hij soms in één zin van perspectief, tijd en locatie. Centraal staat de in de loop van het leven tanende competentie om je in de ander te leven. De hoofdpersoon vereenzelvigt zich met zijn grootvader, die als jongetje van drie eens door zijn moeder ergens per ongeluk is achtergelaten, zoals in het labyrint ooit de Minotauros is achtergelaten door zijn moeder Pasiphaë. De hoofdpersoon zelf wordt in de jaren van het communisme weer hele dagen in zijn eentje achtergelaten in het souterrain van zijn ouders, die beiden moeten werken voor de kost. Hij is een manisch verzamelaar van lijstjes van dingen die moeten blijven. Alle vermeende zekerheden worden ter discussie gesteld. Zoals in Buffelstront ofwel het verhevene is overal: “Ik weet nog dat we door een heel oude stad liepen die bekend is vanwege de architectuur uit de tijd van het Bulgaarse nationale reveil, vanwege de opstand die daar plaatsvond, de branden, de kanonnen gemaakt uit kersenboomstammen, de geschiedenis kronkelde door de steegjes, maar mijn vader werd vooral enthousiast van de geraniums in de vensterbanken en prees hardop de mensen die deze verzorgden. Op een gegeven moment bleef hij op straat staan en begon toen uitgelaten om iets heen te lopen dat op de grond lag. ik ging naar hem toe om te zien wat voor geweldigs hij ontdekt had. Buffelstront. Het stond daar als een miniatuurkathedraal, als de koepel van een orthodoxe kerk of een moskee – dat alle religies mij mogen vergeven. Je ziet maar heel sporadisch buffelpoep, zei mijn vader. Niemand houdt meer buffels tegenwoordig. En hij vertelde lang en met zichtbaar plezier hoe goed buffelstront was als mest voor pompoenen, hoe je er muren mee kon bepleisteren, een bijenkorf mee kon dichten, zo’n oude gevlochten korf, en hoe je het kon gebruiken als middel tegen oorpijn, je moest het goed verwarmen en dan tegen je oor aan drukken. Op dat moment kon ik alleen maar beamen dat de huizen uit de tijd van het nationale reveil, net als de piramides van Gizeh, veel en veel minder belangrijk waren dan de architectuur, de fysieke gesteldheid en de metafysica van buffelstront.”
Georgi Gospodinov, De wetten van de melancholie
Geef een reactie