Prestige Records, het – inderdaad – prestigieuze jazzlabel, heeft zo ongeveer alle grootheden onder contract gehad: Sonny Rollins, Miles Davis, Eric Dolphy, Thelonius Monk, John Coltrane en Coleman Hawkins. Over de laatste gaat onderstaande, liefdevolle minidocumentaire. Eén uit een kleine serie die Prestige heeft laten maken ter gelegenheid van het 65-jarig bestaan van het label. Coleman Hawkins (1904-1969) wordt door iedereen bewierookt als de stamvader van de tenorsaxofonisten. Volkomen terecht, zie de getuigen in de clip. Toch had hij ook een schaduwkant. De hoestekst van Coleman Hawkins Quartet Live At The London House Chicago Illinois (1963) is hier opmerkelijk openhartig over (doorgaans zijn die liner notes één grote lofzang). Midden jaren zestig raakte de altijd uiterst correcte en elegante Hawkins in een artistieke crisis. Hij realiseerde zich dat het beste van zijn carrière achter hem lag, en dat vóór hem de onafwendbare neergang van de ouderdom opdoemde. ‘He turned into a curmudgeon’, staat er – hij werd een vrek en een zuurpruim, lastig voor zichzelf en zijn omgeving, begon op iedereen te vitten, en de ongetrimde baard, die hij rond 1965 liet tieren, maakte hem tot een vreeswekkende verschijning. Zijn drankzucht maakt hem woest, weerspannig, humeurig en onberekenbaar. Optreden was er nauwelijks meer bij. Overal werd hij weggestuurd. In maart 1969 trof een van zijn laatst overgebleven vrienden hem aan met een splinternieuwe saxofoon in de weer. Hij kreeg er geen geluid uit. “Wat is er aan de hand met dit rotding,” schreeuwde hij. Het eind was in zicht. Coleman Hawkins stierf op 19 mei 1969. Officieel aan een longontsteking. Hij had al bijna twee jaar nauwelijks iets fatsoenlijks gegeten, “and without food there was no barrier to protect his system against its Olympian capacity for liquor”.
Geef een reactie