Wie huis en herberg had
aan de oude aartsrivier
bij krib en uiterwaard,
en nergens anders aardt;
en haat met bittere haat
het minne schrikbewind
der lafheid dat welhaast
zijn land bracht tot den val:
hij neemt elk teken waar.
Het trekt hem naar de Lek.
Zoals een schipper wijst:
‘het weerlicht al. Het zit
daarginds bij Loevesteyn’,
zo sta ik en ik speur.
De peppelrijen langs
vaart fluisterend beraad;
de stroom, verdonkerend, heeft
reeds van het noodweer weet,
het naderend ontzet.
De wolken kruien. Er
komt werking in het zwerk.
Ida Gerhardt (1905-1997)
Uit: Vijf vuurstenen (1974)
Uitgever: Athenaeum – Polak & Van Gennep
Zie de analyse van dit gedicht op Klassieke Gedichten
Geef een reactie