De vrouw van keizer Otto III probeert een van diens graven te versieren. Deze is echter totaal niet geïnteresseerd in een avontuurtje met de keizerin. Woedend liegt de afgewezen sloerie haar man voor dat de graaf háár trachtte te verleiden. De keizer maakt korte metten en laat de graaf terstond onthoofden. De echtgenote van de geëxecuteerde graaf is overtuigd van zijn onschuld en wil de eer van haar man herstellen nadat de beul haar het hoofd van haar man heeft overhandigd. Om zijn onschuld te bewijzen, is ze bereid de vuurproef te ondergaan en houdt ze een gloeiende staaf in haar hand, zonder dat haar huid verbrandt. Door dit godsoordeel ziet Otto in dat hij een onschuldige heeft laten onthoofden. Hij veroordeelt zijn vrouw tot de brandstapel. De weduwe krijgt een vergoeding in de vorm van vier burchten.
In Herscher, Ketzer, Minnesänger, een geschiedenisspecial van Der Spiegel, legt Dietmar Pieper in het artikel “Mörder der Seelen” uit dat de Inquisitie weliswaar een slechte reputatie heeft, maar in veel opzichten wel degelijk een stap voorwaarts was. Voorheen werd vaak ‘recht’ gesproken op basis van godsoordelen, waarbij verdachten onmenselijke en niet zelden fatale beproevingen moesten ondergaan. Als ze die overleefden, was de aanname dat God had besloten tot vrijspraak. Al in de negende eeuw werd er openlijk getwijfeld aan de juridische kwaliteit van God als hemelse rechter, maar het duurde tot de dertiende eeuw voor de kerk het godsoordeel officieel afschafte en verving voor een systeem waarbij er geoordeeld werd op basis van onderzoek. Verdachten werden ondervraagd en kregen het recht zichzelf te verdedigen. Dat die ondervraging niet altijd zachtzinnig verliep doet niets af aan het feit dat de Inquisitie vergeleken met de willekeur van het godsoordeel onmiskenbaar een stap in de goede richting was.
(Het schilderij De gerechtigheid van Keizer Otto van Dirk Bouts is te vinden in het KMSK (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten) te Brussel.)
Geef een reactie