Gewijd aan jou zijn door mannen al veel
te veel bezweringen, incantaties, liederen,
bijvoorbeeld over je losse haren, door
de handen van de wind geknoopt, verstrengeld
en dan verward als het hart van je zanger.
Ik zou dus moeten kunnen zwijgen, alleen:
er is dat angstaanjagend vrouwelijke
van mij doen meeduizelen met het draaien
van je gehaaide hoge hakken, zoals
het meekantelen van mijn gedachten
in het enjambement, of het verkeren
van mijn gevoelens in een hitsig verlangen
bij de toverslag van het formuleren –
maar nu gluren we al naar de schaduwrijke
plek waar ik mij neer wil vlijen, de bron
waar het leven opwelt, schat… inderdaad,
ginder tussen je dijen, aan de rand van je rok.
En nu je zo koket je lippen retoucheert:
het is je vast ooit opgevallen dat de lipstick
tevoorschijn komt als uit zijn voorhuid
de hondenpik? Ja, kind, alles is seks,
en wij mannetjeszangers maar sublimeren.
Vergeef ons in de kerk van de H. Emancipatie,
waar de geslachten ongeslachtelijk met elkaar
verkeren… o mij best, ik zwijg alweer. Maar
gedenk het scheuren van je maagdenvlies:
wanneer Joy glimlacht, breekt het trouwservies.
Uit: Benno Barnard, Het trouwservies, p. 58
Klik op Meander Magazine voor de mooie en heldere analyse van dit gedicht door Joost Dancet.
Geef een reactie