Schoon week en traag schuwt hij den vijand niet;
zijn blanke buik komt door het slijk gegleden
en peinzend starend prevelt hij gebeden,
’t vermoeide oog vol eeuwenoud verdriet.
Maar ijzig gif doorstroomt de klamme leden,
verschrikking, die het vadsig merg doorziedt.
Het oog vlamt op. De kille bliksem schiet.
De prooi is dood, de sidderrog tevreden.
Somwijl heeft hem het listig aas bedrogen,
de haak is door de dunne lip gebogen.
Thans spilt niet, ijdel rukkend, hij zijn kracht.
De visscher trekt… hij ziet het monster drijven
en loost het snoer – dan plots: de handen stijven;
de sidderrog zinkt bodemwaarts en lacht.
N.E.M. Pareau (1906 –1981)
uit: Mengelingen (1933)
uitgever: Eben Haëzer
Herman Jan Scheltema (1906 –1981) gold als een markante hoogleraar rechtsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Vooral op jongere leeftijd publiceerde hij poëzie, onder het pseudoniem N.E.M. Pareau. Voor analist Pieter M. van Sterkenburg is ‘De sidderrog’ om twee redenen een bijzonder gedicht. “Allereerst zijn inhoud, vorm, klank en stijl van een zeldzame schoonheid en in volmaakte harmonie tot eenheid gesmeed. Een tweede reden waarom dit gedicht zo fascineert, is dat het de lezer een rationeel houvast geeft. Een richtsnoer die hem in geval van onterechte afwijzing, oneerlijkheid, vernedering dan wel levensgevaar – situaties waarin de kans op irrationeel gedrag groot is – van pas kan komen.” Klik hier voor de zeer verhelderende analyse van Van Sterkenburg, in de onvolprezen reeks Meander Klassiekers.
Geef een reactie