In een boot, onder de nacht,
Onder de hoorn van de maan
Zaten we te peuren. Soms
Wiegde de boot en pletste een paling.
Van heel ver naderde geruis en
Even later sijpelde de zomerregen
Rustig en spraakzaam over ’t water
Het riet en onze warme ruggen.
Na de bui verscheen de maan weer en
Een donker wezen trok in de verlichte plas
Een lang spoor dat verdween en
Later haast onvoelbaar uitstierf
Tegen de oever en tegen de boot.
Iemand zei: een otter.
Toen kwamen de vliegtuigen, heel hoog, vele,
De donkere stilte brokkelde uiteen als turf,
En eerst na lang vormde de nacht
De stilte opnieuw.
Vreemd, dat geen van ons aan het gedreun
Veel aandacht schonk,
En de dobbers, drijvend op het maanlicht,
Verder roerloos bleven de hele nacht.
Ben Cami (1920 – 2004)
Uit: Ik ben hier vreemd (1988)
Uitgever: Kritak
In zijn serie over naoorlogse Vlaamse dichters bespreekt Jan Buijsse op Meander Klassiekers deze keer dit gedicht van Ben Cami: ‘In een boot, onder de nacht’ (1988). Cami was met onder anderen Remi C. van de Kerckhove (zie Klassieker 217) redacteur van Tijd en Mens. Het blad luidde vanaf eind 1949 de vernieuwing van de Vlaamse poëzie in. Hun leerschool was de verwoesting van de oorlog. Nog lang zullen in Cami’s werk de echo’s ervan doorklinken. Klik hier voor de bespreking van Jan Buijsse.
Geef een reactie