Utopia Avenue is de achtste roman van David Mitchell en beslist niet zijn beste. Het is een soort biografie van een legendarische, maar door Mitchell verzonnen rockband uit de jaren zestig. Als de band niet verzonnen was, zou het een boeiend tijdsdocument geweest zijn, een kroniek van de meest enerverende periode van de popmuziek. Maar het is allemaal ontsproten aan de creativiteit van de schrijver. Daardoor ga je je afvragen, waarom zou ik dat allemaal willen weten, hoe virtuoos beschreven ook? Om zijn verhaal de schijn van authentiteit te geven, laat Mitchell een eindeloze stoet van beroemde rockartiesten opdraven. Van Bowie tot Cream en van Cohen tot Pink Floyd, die stuk voor stuk ondersteboven zijn van de geniale band Utopia Avenue, bestaande uit gitarist Jasper de Zoet (briljant en autistisch), bassist Dean Moss (woestknappe praatjesmaker), drummer ‘Griff’ Griffin (onderkoelde humorist) en toetseniste Elf Holloway, de folkchick die zich dapper staande houdt in deze excentrieke mannelijke entourage. Ze delen lief en leed, maken ruzie en leggen die bij, roken en slikken alles wat los en vast zit en maken – volgens de schrijver – fantastische muziek. Letterlijk, want uiteraard moeten we het doen met de beschrijvingen ervan, terwijl je als lezer niets liever zou willen dan die hemelbestormende songs dan ook eens echt te beluisteren. Waar meesterwerken als The Thousand Autumns of Jacob de Zoet, The Bone Clocks en Black Swan Green, hoe uitwaaierend ook, een hechte structuur en een onverbiddellijke verhaallijn aan de dag leggen, blijft Utopia Avenue een losse collectie anekdotes. Amusant, enerverend en bij tijd en wijle zeker spannend, maar niet de betoverende magie die we van Mitchell gewend zijn. Zoals ook de gebruikelijke verwijzingen naar eerder werk (Jasper de Zoet is uiteraard een nazaat van Jacob en ook de onsterfelijke dokter Marinus maakt weer zijn opwachting) er deze keer wat met de haren bijgesleept lijken te zijn.
Zie ook: Botklokken en Vlees en bloed.
Geef een reactie