Midden in de nacht werden de mensen wakker in een nachtmerrie: de lucht stond in brand. Het was 1984, en in Bhopal (India) ontplofte een fabriek van Union Carbide Corporation.
Geen enkel veiligheidssysteem werkte. Of beter gezegd: door een bezuinigingsoperatie was de veiligheid opgeofferd aan winstbejag.
Een misdaad vermomd als ongeluk kostte duizenden mensen het leven. Vele anderen hielden er ernstige chronische aandoeningen aan over.
Op het zuidelijk halfrond hangt de waarde van een mensenleven af van vraag en aanbod. Na eindeloos touwtrekken betaalde Union Carbide drieduizend dollar voor elk dodelijk slachtoffer en duizend voor elke zieke. De prestigieuze juristen van het concern verwierpen alle eisen van de overlevenden, met als argument dat analfabeten niet in staat waren te begrijpen wat ze met hun duimafdruk hadden ondertekend. Het bedrijf weigerde de lucht en het water van Bhopal schoon te maken en de grond te reinigen, die nog steeds vergiftigd is met kwik en lood.
In plaats daarvan poetste Union Carbide zijn imago op, door miljoenen te betalen aan de duurste make-upspecialisten ter wereld.
Een paar jaar later nam een andere chemiegigant, Dow Chemical, het bedrijf over. Het bedrijf dus, en niet de boekhouding: Dow Chemical waste zijn handen in onschuld, ontkende elke verantwoordelijkheid in deze zaak en klaagde aan de poort protesterende vrouwen aan wegens ordeverstoring.
Vertaald uit: Eduardo Galeano, Mirrors: Stories of Almost Everyone
Zie ook: Gulzige oorlogen
Geef een reactie