In een lentenacht in 1986 ontplofte de kerncentrale van Tsjernobyl.
Het Sovjetregime dicteerde stilte.
Velen stierven, een grote massa overleefde slechts als lopende bommen, maar televisie, radio en kranten hoorden niets, zeiden niets. En toen ze er na drie dagen eindelijk gewag van maakten, deden ze dat nog altijd gemuilkorfd. Niemand waarschuwde voor een tweede Hiroshima. In tegendeel, ze hielden vol dat het een klein incident was, niets bijzonders, alles onder controle, geen paniek.
De boeren en vissers ter land en ter zee, dichtbij en veraf, wisten dat er iets ernstigs was gebeurd. Ze hoorden het slechte nieuws van de bijen, wespen en vogels, die op de vlucht waren geslagen, verdwenen achter de horizon, en van de wormen die zich metersdiep in de grond hadden ingegraven, de vissers geen aas meer en de kippen geen voer.
Een paar decennia later werd Zuid-Azië getroffen door een tsunami. De gigantische golven maakten opnieuw vele slachtoffers.
Toen de tragedie begon te broeden, en de aarde diep onder de zeespiegel nog maar net ging bewegen, hieven de olifanten hun slurfen op voor een schelle, radeloze treurzang. Niemand begreep waarom de dieren hun kettingen braken en het oerwoud instampten.
Ook famingo’s, luipaarden, herten, waterbuffels, apen en slangen vluchtten voor de catastrofe.
De enige doden vielen onder de mensen en de schildpadden.
Vertaald uit: Eduardo Galeano, Mirrors: Stories of Almost Everyone
Zie ook: Bhopal, 1984
Geef een antwoord