Midden jaren vijftig werden de verhalen van Nescio door uitgeverij Nijgh & Van Ditmar herdrukt in de Nimmer Dralend-reeks. ‘Nimmer dralend’ was het motto van de uitgeverij. ‘Wat akelig, iemand die nooit draalt,’ had Grönloh al eens verzucht. ‘Je leeft pas als je zoo’n beetje draalt.’ Het is een van de vele treffende citaten uit de mond van de gevierde schrijver, te vinden in de mooie biografie Nescio, leven en werk van J.H.F. Grönloh, van Lieneke Frerichs. Die titel is veelzeggend, want het is zeker net zoveel de biografie van de persoon Grönloh, als van de schrijver Nescio. Het duurde ook tientallen jaren voor Grönloh het eindelijk aandurfde om uit die literaire kast te komen, hij was altijd bang dat het niet goed zou zijn voor zijn carrìere als zakenman als bekend werd dat hij de schrijver was van De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje. Verhaaltjes die het alternatieve leven verheerlijkten en waarin de gevestigde orde te kakken werd gezet. Toch was Grönloh maar wat trots op zijn drie pareltjes: ‘ze proberen het wel,’ zei hij vaak, ‘maar ze kunnen het niet nadoen.’ De schrijver komt in de biografie naar voren als een echte familieman, al was hij ook voor vrouw en kinderen niet altijd de gemakkelijkste. Meerdere keren was hij ten prooi aan zenuwinstortingen en aan wat we tegenwoordig een burnout zouden noemen. De oorzaak daarvan was wellicht de spanning tussen de plichtsgetrouwe kantoorman die hij van zichzelf moest spelen, en de romantische natuurmens, die droomde van een wereld waarin losgeslagen outlaws als zijn ‘titaantjes’ het voor het zeggen hadden (als ze daar al zin in hadden). Een minder interessant deel van de biografie is het zeer uitgebreide verslag van een zakenreis naar Brits-Indië, die bijna vijftig bladzijden in beslag neemt. Een hoogtepunt is het hoofdstuk ‘Leven in bezettingstijd’, waarin op een indringende wijze uit de doeken wordt gedaan hoe je in het Amsterdam van de oorlogsjaren elke dag weer tientallen kilometers op pad moest voor een paar uien of een stronk boerenkool. En dat terwijl de gezondheid van de intussen tegen de zestig lopende Grönloh bepaald niet om over naar huis te schrijven was. Tegen het eind van zijn leven (Grönloh stierf, geestelijk afgetakeld, in 1961 – hij was 79) verwierf hij toch nog de literaire erkenning waar hij lang op had gewacht en kreeg hij in zijn huis aan de Amsterdamse Linnaeushof vaak bezoek vanuit de kring van letterkundigen – als je wint, dan heb je vrienden. Zo kwam ook Simon Carmiggelt wel langs. Die vroeg hem eens wat hij zoal las. Niet veel meer, voornamelijk lichte kost. “Maar een prominente Nederlandse roman had hij toch ook gelezen en een ‘ón-boek’ gevonden. ‘Nee, pappie, dat moet je nou niet zeggen, het pakt je toch wel aan…’ had zijn vrouw gezegd. ‘Ja, dat doet de cholera ook’, was het grimmig gemompelde antwoord van Grönloh geweest. Carmiggelt onthulde pas veel later dat het ‘ón-boek’ de roman Rood paleis van F. Bordewijk was geweest.” Kenners van het werk van Gerard Reve zullen nu fronsen: hé?! Carmiggelt had de anekdote aan Reve verteld. “Die had zich het verhaal brutaalweg toegeëigend, lanceerde het in interviews en transformeerde de scène ook nog eens tot een gedicht.” Ook Willem Wilmink probeerde een graantje mee te pikken. In Handig Literatuurboek voor mensen met meer verstand dan een opleiding lezen we “Ik was nog maar kort student in Amsterdam. Ik woonde in de Watergraafsmeer, achteraf beschouwd best een leuke buurt. En literair ook, want Theo Thijssen had er gewoond en ik wandelde soms over de Linnaeushof in de hoop dat ik daar dat kleine mannetje weer eens achter de krant zag zitten: Nescio.” J.H.F. Grönloh was ruim 1,85 meter. Zeker een kop groter dan Wilmink. Waar haalt zo’n man dat vandaan?
Geef een reactie