Vanaf het moment dat een onbekend genie uit Ethiopië of Yemen besloot een bes die geiten nerveus en springerig maakt te drogen, malen en met water te begieten, is koffie altijd een van de meest populaire dranken gebleven. Arabische dokters uit die tijd bestempelden het goedje zelfs tot tovenaarsdrank. Doorgewinterde koffiedrinkers als Voltaire, Swift en Kerouac debatteerden in de koffiehuizen over literatuur, filosofie en van alles en nog wat. Van Honoré Balzac wordt zelfs beweerd dat hij bezweken is aan een overdosis koffie (maar het kan ook heel goed syfilis geweest zijn.)
Hoewel koffie in Bachs tijd door velen beschouwd werd als gevaarlijk, was de Oude Pruikenkop zelf een groot liefhebber. Hij schreef er zelfs een cantate over (BWV 211): de Kaffeekantate, ook wel bekend als Schweigt stille, plaudert nicht, een van de weinige wereldlijke werken van Bach. Het is eigenlijk een korte, komische opera, circa 1735 geschreven voor een ensemble in Leipzig. De cantate gaat over een man, Herr Schlendrian, die het maar niks vindt dat zijn dochter Lieschen verslaafd is aan koffie. Wat hij ook probeert, hij krijgt zijn dochter niet van de koffie af. Tot haar een echtgenote wordt beloofd, op voorwaarde dat ze stopt met koffiedrinken. Dat gaat te ver vindt ze. Vader en dochter zetten dan het huwelijkscontract dat ze drie koppen per dag mag drinken.
Geef een reactie