“De Brocken, die als een Olympus boven de rest van het Harzgebergte uittorent, bood Goethe niet alleen een weids uitzicht over het bevroren Noord-Duitse land, maar ook een diepe blik in zijn eigen ziel. Hij liet zich, eenmaal boven gekomen, meevoeren door het denkbeeld dat de granieten berg die hij bedwongen had, steunde op het binnenste van de aarde, en dat hij, op de top gezeten, contact had met de grote samenhang van de onvatbaar langzame, zacht sprekende natuur.” Mathijs Deen vertelt in De grenzeloze rivier, verhalen uit het rijk van de Rijn, met graagte over Goethes voettocht naar de top van de Brocken, in juli 1785. Zoals hij ook likkebaardend de geschiedenis opdist van de Romeinen, die gauw doorhadden dat ze beter aan hun kant van de rivier konden blijven. En van Karel de Grote, die bij Mainz vergeefs rekende op een nieuwe brug over de Rijn. En van de binnenschippersfamilie Boogaard, met wie hij een paar keer op en neer naar Bazel mag meevaren. Als Deen zijn voornemen om een boek over de Rijn te schrijven voorlegt aan een geograaf, krijgt hij de wind van voren: “Een rivier houdt niet op bij zijn oevers. Water kent geen grenzen en geen vaste plek.” Niks ‘de’ Rijn dus. O, dacht Deen toen, maar dan hoef ik mij als schrijver ook niet aan die oevers en grenzen te houden. Op een kaart van Europa tekent hij ruwweg de omtrek van het stroomgebied van de Rijn: van midden-Frankrijk tot bijna in Tsjechië en van diep in Zwitserland tot en met Friesland. Het silhouet doet hem denken aan een schaatsende beer. Vervolgens steekt hij van wal met allerlei verhalen die min of meer met de Rijn of een van al zijn zijstromen te maken hebben. Deen danst door de geschiedenis, en door Europa, en soms weet je niet of het verzinsels zijn of journalistiek realisme. Het maakt niet uit, want Deen is een groot verteller en een subliem stilist.
Geef een reactie