In 1649 had koning Charles I van Engeland, Schotland en Ierland er zo’n potje van gemaakt dat zo ongeveer iedereen in zijn koninkrijk, inclusief kerk en parlement, zijn bloed wel kon drinken. Op 30 januari was het zover en werd hij op beschuldiging van hoogverraad onthoofd. Oliver Cromwell nam de touwtjes in handen. Tien jaar later waren de kansen gekeerd, greep men terug op de monarchie en kwam de voormalige kroonprins Charles II op de troon. Degenen die in 1649 het doodsvonnis van zijn vader ondertekend hadden, werden nu beschouwd als landverraders. Hun wachtte een gruwelijke executie. In Regicide beschrijft Robert Harris het lot van twee van hen: generaal Edward Whalley en zijn schoonzoon kolonel William Goffe. Zij vluchten de oceaan over en duiken onder bij puriteinse geloofsgenoten in Nieuw Engeland. Hun kwelduivel is Richard Nayler, een hoge ambtenaar aan het hof, die niet zal rusten voor hij het tweetal achter de tralies en daarna zo snel mogelijk aan de galg heeft. Er komt een destijds enorme prijs van honderd pond op het hoofd van de voortvluchtige koningsmoordenaars te staan. Informatie achterhouden of hulp bieden wordt beschouwd als hoogverraad – een halsmisdaad. Whalley en Goffe komen steeds meer in het nauw. Regicide (in het Engels Act of Oblivion) volgt voor negentig procent de historische werkelijkheid (legt Harris in onderstaande podcast uit), alleen de figuur van Richard Nayler is aan de fantasie van de schrijver ontsproten. In het echt zal heus wel iemand de leiding hebben gehad in de jacht op Whalley en Goffe, alleen is daar in de archieven niets van terug te vinden. Opnieuw laat Robert Harris zien hoe meeslepend en fascinerend het verleden kan zijn, als je maar iemand hebt die het goed weet op te schrijven.
Geef een reactie