Elke vrijdagnamiddag is er Motette in der Thomaskirche. Het is de kerk in Leipzig waar Johann Sebastian Bach van 1727 tot zijn dood in 1750 kapelmeester was. Onder zijn taken viel het wekelijks aanleveren van een cantate en het aansturen van het jongenskoor. Dat Thomanerchor bestaat nog steeds en is wereldberoemd. Deze middag staan werken van onder anderen Henry Purcell, Felix Mendelssohn Bartholdy (die ook tot de muzikale canon van Leipzig hoort) en uiteraard Bach zelf op het programma. Een uur van tevoren staat er al een lange rij op het kerkplein. Het publiek is ‘gemêleerd’. Een keurig Luthers ‘dritte Weg’ vrouwtje dat in 1989 waarschijnlijk nog waxinelichtjes heeft gebrand voor de Nicolaïkirche. Een gewaagd punkmeisje vol ingewikkelde tatoeages. Gebruinde vakantiegangers in korte broek.
Men zit nog maar net of daar barst het imposante Thomasorgel al los met een overdonderend preludium van Jean-Adam Guilain. Maar, zingt het koor, ‘fürchte dich nicht, ich bin bei dir’, een motet van Bach. Dan een preek van de dominee, want zo makkelijk komt een ad hoc kerkbezoeker er niet van af. Na een breed uitgemeten Deutsches Magnificat van Mendelssohn is er een uur voorbij. Er vloeit al minder licht door het glas-in-lood. Vóór het slotakkoord op het grote orgel belooft het programma nog Abendlich schon rauscht der Wald, een kort lied van Fanny Hensel, meisjesnaam Mendelssohn-Bartholdy – inderdaad een zusje van. Er treedt een gewijde stilte in. En dan, fluisterend bijna, als om de tere woorden niet te kwetsen, zet het koor in met het ‘reeds ruisen van het woud in de avond, uit de diepe gronden’. Boven zal de Heer nu weldra de sterren ontsteken. ‘Alles geht zu seiner Ruh. Herz, geh’ endlich auch zur Ruh!’ Geroerd schuivelen de toehoorders de banken uit, de deur door, de schemering in.
Geef een reactie