“Wij zijn ten jare 1745. Tijd van hongersnood, van pest en cholera, en vele vreemde soldaten. Zopas zijn de Spanjaarden onze steden komen uitmoorden, en is het beste deel van ons volk in allerijl boven de Moerdijk gevlucht. De Oostenrijkers zijn daarna gekomen. En nu, op dit ogenblik waarin ons boek een aanvang neemt, zijn de soldaten van de Franse koning Lodewijk de Vijftiende ons land binnengevallen.
De avond valt. De kettingen worden reeds gespannen in de straten van het kleine stadje Aelst, opdat geen enkele kar nog zouden kunnen voorbijrijden. Stappen wij wat vlugger door, want straks sluit men de stadspoort, vlak voor onze neus, en moeten wij papieren tonen.
En zie, daar haast zich nog iemand, vlak voor ons uit. Net zoals wij klautert hij over de alreeds gespannen dwarskettingen. Net als wij tracht hij de [Lees meer…]